Het is een aanname die vaak gebeurt. Om de één of andere reden denken mensen vaak dat huisonderwijskinderen écht de hele dag binnen zitten. Wat dus, voor alle duidelijkheid, niet zo is. De meesten “spelen geen schooltje” thuis en hebben dus ook geen dagen van half 9 tot half 4 die ze in totaal isolement doorbrengen.
Het klopt wel dat je als ouder een effort moet doen. Als kinderen naar school gaan, komen ze vanzelf in aanraking met andere kinderen waar vaak, maar niet altijd, vriendschappen uit ontstaan. En dat heb je inderdaad niet als vanzelf als je kinderen niet naar school gaan.
Ik moet misschien ook al even vertellen dat dit punt voor mezelf (en mijn omgeving) nog altijd het grootste struikelblok is. We wonen in een dorp waar sommige vriendschappen in de kleuterschool ontstaan en blijven duren tot die kinderen volwassen zijn. Ik wil niet zeggen dat dat bij iedereen zo is, maar het is wel een zeer gewone gang van zaken hier. Ikzelf ben in een stad(je) geboren, maar heb vanaf mijn vier jaar in een nabijgelegen dorp gewoond. Mijn eerste schoolweek was zo’n ramp (niet zo verbazingwekkend nu ik mezelf ken) dat mijn ouders me niet van school wilden laten wisselen waardoor ik dus mijn schoolcarrière in dat stadje naar school ging. Mijn vrienden woonden dus niet om de hoek. En toen ik mijn plechtige communie deed en daarvoor een heel schooljaar catechese moest volgen, kende ik niemand. Want ook mijn hobby’s (turnen, trampolinespringen en dansen) deed ik in de stad. Nu, alles is goed gekomen hoor. Ik heb, op het nippertje, een vriendin overgehouden aan mijn middelbare schooltijd en ook vriendinnen aan de turnclub waar ik bij was. Dat is voor mij prima en meer dan genoeg want ik ben niet het type om heelder vriendinnengroepen te hebben.
Ik snap de angst of bezorgdheid van mezelf en mijn omgeving dus wel, maar tegelijk ben ik er ook van overtuigd dat school niet dé plaats is waar je vrienden kan maken. Ik denk dat ook hobby’s, en toch zeker bij grotere kinderen, daar een belangrijke factor in zijn. Want laat ons eerlijk zijn: veel kinderen hebben vrienden op school en vinden de speeltijd vaak het leukste deel van de schooldag. Maar daartegenover staan ook veel kinderen die elke dag met schrik gaan, hun uiterste best doen om erbij te horen en ook tijdens de speeltijd het liefst binnen zouden willen blijven. Ik denk dat we allemaal in onze eigen schooltijd wel minstens één “pestmoment” van dichtbij hebben meegemaakt: ofwel van de zijlijn ofwel als slachtoffer ofwel als pestkop. Of misschien maakte je het niet mee, maar deed je wel je best om erbij te horen. Om niet uit de toon te vallen.
Als ik aan mijn eigen schooltijd denk, kan ik opnieuw zo een aantal voorvallen bedenken: een “vriendinnetje” dat doodleuk kwam verkondigen dat ik vanaf dat moment haar vriendin niet meer was en ze dus niet meer met mij zou spelen (ik zie mezelf nog huilend op de rand van de zandbak zitten). Ikzelf lopend achter een ander kind omdat ze mijn broertje uitlachten met huiduitslag. Ik die vroeg om in de boekentas van een ander kind te mogen kijken om dan mijn eigen boekentas op exact dezelfde manier in te delen. De hele klas die tijdens een spelletje met een bal (ik weet de naam even niet meer) riepen dat X en ik verliefd waren op elkaar (wat in mijn geval niet zo was, maar wat wel heel lang gezegd werd).
En ja, je kan zeggen dat dat erbij hoort. Dat dat toch onschuldig is. En daar heb je gelijk in: deze dingen zijn relatief onschuldig als je het vergelijkt met écht pestgedrag. Maar het feit dat ik ze me 25 jaar later nog herinner zegt toch ook veel, niet? Ik denk ook niet dat het erbij hoort. Ik geloof niet dat kinderen van nature gemeen doen tegen elkaar. Dat kinderen zichzelf willen aanpassen om maar niet op te vallen of anders te zijn. Dus ik geloof ook niet dat kinderen er maar aan moeten wennen. Of misschien druk ik me verkeerd uit. Ik wil niet dat kinderen eraan wennen.
Misschien denk jij nu wel dat het tegenwoordig toch anders is. Dat er zoveel scholen een pestprogramma hebben. Of ja, een antipestprogramma. Dat campagnes zoals die van Ketnet met Stip it effect hebben. Maar het feit dat dat er is, zegt toch ook genoeg? Ik zou willen dat het alles oplost, maar ik spreek uit ervaring als (oud-)leerkracht dat het niet zo is.
Ik zag toen al dat het anders kon of moest, maar nu nog meer. Als ik kijk hoe het sociaal contact van mijn kinderen en andere huisonderwijskinderen verloopt, zijn er toch een paar dingen die me opvallen.
Hoe ziet sociaal contact bij huisonderwijzers eruit?
Steun van een volwassene
Er is altijd wel een volwassene in de buurt. Waar er in een school 1, in het beste geval, 2 leerkrachten zijn voor een klasgroep, hebben huisonderwijskinderen bijna altijd een ouder bij zich in de buurt. Kinderen die in de problemen zitten, die zich pijn gedaan hebben, die ruzie hebben … Het gaat meestal niet onopgemerkt voorbij. Er is altijd wel een volwassene die het mee kan bekijken of die kan bemiddelen. En met bemiddelen bedoel ik ook bemiddelen: luisteren naar beide partijen en samen een oplossing bedenken. Dat is niet hetzelfde als straf geven, iets afnemen of dwingen om sorry te zeggen. (Disclaimer: voordat ik mama werd, had ik ook nog een andere visie op opvoeden en maakte ik me daar als leerkracht ook schuldig aan.)
Concreet voorbeeld: bij een uitje een tijdje terug botste één kind vol met z’n knie in het gezicht van een ander kind. Helemaal per ongeluk. Maar elk kind dat aangedaan was hierdoor had een ouder in de buurt om even bij terecht te kunnen. Om bij uit te huilen en terug op z’n plooi te komen.
Kiezen om niet iemands vriend te zijn
Nog zoiets controversieel want “een kind moet toch leren om met iedereen om te gaan”. Ja, dat klopt. Het moet leren dat er heel veel verschillende individuen zijn in de wereld en dat je dat te accepteren hebt. Maar als jij een collega hebt waar je echt niet goed mee kan opschieten, ga jij dan vrijwillig een heel jaar lang een kantoor met hem delen? Dat is wel wat we van kinderen verwachten: een schooljaar lang (of zelfs nog langer) met één of meerdere kinderen in een klas zitten waar het misschien totaal niet mee klikt. Ik heb, in die 8 jaar dat ik leerkracht was, verschillende klasgroepen zien passeren die als “pittig” beschouwd werden. Maar je zit daar als kind wel he, 4,5 dag per week en bijna 10 maanden aan een stuk.
Concreet voorbeeld: we proberen verschillende contacten uit. Vaak klikt het, maar soms ook niet. Dat is prima.
Zelf bepalen hoeveel en hoelang
Een tijdje terug kreeg ik de vraag of mijn kinderen dan geen vriendjes missen. De oudste is naar school geweest en had daar vriendinnetjes. En ja, ze zou ze misschien wel wat vaker willen zien. Maar niet per se in die mate dat ze er terug voor naar school zou gaan.
Sommige mensen (zowel kinderen als volwassenen) zijn extravert en zijn dus heel graag bij anderen. Sommige mensen (zoals ikzelf) zijn introvert en vinden het leuk om alleen te zijn. En dan heb ik het nog niet over hoogsensitiviteit bv. Ik ken volwassenen die hun job gekozen hebben op basis van het feit dat ze graag alleen zijn. Maar of een kind daar nu of geen behoefte aan heeft, het zal elke schooldag een hele dag tussen een groep andere kinderen zitten. Een groep die vaak bestaat uit 24 andere kinderen. Hoe vermoeiend moet dat wel niet zijn voor sommige kinderen?
Concreet: wij spreken, los van hobby’s, ongeveer 1 à 2x per week af met andere kinderen en meestal maar voor een halve dag. Omdat dat bij ons past. Omdat wij ook graag thuis zijn. Andere gezinnen doen het anders wat ook prima is natuurlijk.
Verschillende leeftijden door elkaar
In een klas zijn bijna alle kinderen van dezelfde leeftijd aangezien ze ingedeeld worden per leeftijd (met hier en daar een kind dat moet dubbelen of een kind dat een klas oversloeg). Bij groepjes huisonderwijzers zie je dat veel minder.
Concreet: bij het natuurgroepje dat ik organiseer, is het kleinste kindje (binnenkort toch) een baby en het oudste is 6 jaar. Die jongste kinderen doen nog niet actief mee, maar ze zijn er wel. En alle kinderen leren van elkaar. De jongere kindjes zien dingen bij de oudere kinderen en willen dat ook eens proberen. De oudere kinderen leren zorg dragen voor de jongere en hen helpen waar nodig.
Ik heb het in dit hele stuk nog niet gehad over het boek “Laat je kind niet los” van Gordon Neufeld en Gabor Maté, maar het sluit hier mooi op aan. Heel kort samengevat: de voorbije decennia zijn kinderen meer en meer naar elkaar beginnen kijken en is er minder en minder steun van volwassenen. Ze voeden elkaar daardoor op, maar dat is niet hoe het hoort. Het brein van een kind is nog niet rijp genoeg daarvoor. En daar loopt het dan mis.
Ik wil hiermee niet zeggen dat je kind naar school laten gaan niet oké is. Dat is nooit mijn bedoeling. Wel wil ik duidelijk maken dat het sociale aan school ook niet altijd is wat het lijkt.
Bron afbeeldingen: Unsplash
Deze post bevat partnerlinks. Ze kosten jou niks, maar leveren mij een kleine commissie op als je iets koopt.